vrijdag 16 oktober 2015


Aan dit boek werkte ik samen met ondermeer Jan Brokken, Youp van 't Hek en Paul Witteman


Het meisje dat naar de top klom

Ad Libitum

door Marieke van Willigen
'Dit is de gelukkigste periode in mijn leven,' constateert Emmy Verhey (66). Nog even en ze neemt afscheid van haar levensgezel waarmee ze bijna zestig jaar samenleefde– de viool. Emmy van de eerste streken tot de laatste noot.

Gejuich klinkt in Nederland, vanuit de kroegen en de huiskamers, want Nederland maakt de winnende goal tegen België. Precies op dat moment klinkt de oerschreeuw van een vrouw die aan het baren is. Gejuich en een schreeuw: baby Emmy wordt geboren. Het zal eens tijd worden. Drie dagen heeft moeder Josje gezwoegd en gewerkt, het was een zware bevalling. Maar nu is ze er, nummer drie op rij, het eerste zusje van de twee broers Hans en Gerard. Tederheid in de familie Verhey. Want daar in dat wiegje ligt een klein meisje dat niet veel kabaal maakt, maar gewoon een baby ligt te zijn. Emmy groeit de eerste zeven jaren van haar leven op in Amsterdam. Daarna verhuist ze met haar ouders en broers naar Leeuwarden omdat vader Gerard een betrekking krijgt als violist bij het Frysk Orkest.

begrafenis

Broertje Jean-Paul wordt geboren. Het blijkt een vrolijke en ondernemende jongen. Emmy en hij zijn een goede match, en dat moet je met familieleden maar net treffen. Maar het noodlot slaat toe. De kleine Jean-Paul loopt iedere dag met zijn vriendje naar de kleuterschool. Op een dag besluiten ze niet naar school te gaan. Ze willen naar het kanaal. De jongens zijn altijd al gefascineerd door dat kanaal, waar ze eigenlijk niet mogen komen. Het loopt gruwelijk mis. De kinderen raken te water, Jean-Pauls vriendje wordt nog net op tijd uit het water gevist, maar Jean-Paul verdrinkt. De familie Verhey is in rouw gedompeld. De zevenjarige Emmy mag direct na het vreselijke ongeluk logeren bij haar vriendin Marriëtte terwijl de familie de begrafenis voorbereidt. Zaterdagochtend zullen ze Jean-Paul begraven. Emmy moet die zaterdag eigenlijk naar school, samen met Marriëtte. 'Wil je gewoon naar gymles, of wil je naar de begrafenis?' vraagt haar moeder. Emmy heeft de keuze snel gemaakt. Liever bij dat drama vandaan blijven. “Dat was wijsheid, van mijn moeder, dat ze me de keuze liet.” zegt ze nu. Emmy gaat gewoon naar gym. Liever zoveel mogelijk alles gewoon.

muziek

Jean Paul laat een lege plek achter. Misschien dat haar vader zich daarom snel na de dood van zijn zoon op Emmy’s vioolloopbaan werpt. Misschien ook omdat hij iets in zijn dochter ziet, het was hem vast opgevallen hoe stil en intens ze luisterde naar de muziek en hoe ze de melodieën feilloos nazingt. Vooral naar het vioolconcert in D van Sibelius luistert het kind ademloos. De viool blijkt een gouden greep. Vader Gerard is verbijsterd over de snelheid en de kwaliteit van de muziek die zijn dochter uit de viool haalt. En Emmy? Die stopt niet meer met spelen, tot groot genoegen van haar vader. Zo wordt ze geen deel van het verdriet om haar broertje. De viool is als een soort bezwering voor haar familie en voor haarzelf. Er is nu eenmaal muziek op aarde is die erom vraagt om vertolkt te worden. En de viool is er, je kunt niet om haar heen, met haar krul en vier snaren. De G-snaar, donker en mysterieus, de D-snaar, melancholiek en onverwachts, de A-snaar, brutaal en verbindend en de E-snaar, hoog, vrolijk en lastig. Emmy speelt. Vader Gerard, tweede concertmeester van het Frysk Orkest, is in de wolken. Hij stort zich op het talent van zijn dochter, zodat hij niet hoeft te denken aan de lege plek van zijn overleden jongen, die nooit meer terug zal komen. Emmy's viool vangt de leegte van Jean-Paul op. 'De dood van Jean-Paul is het begin van mijn vioolcarrière' vat Emmy later samen. 'Misschien kwam de viool destijds een beetje voor hem in de plaats.'

Italië

Vader Gerard, die zijn dochter vioollessen geeft, ziet dat ze meer nodig heeft, zijn lessen zijn niet meer toereikend voor haar talent. Hij zoekt contact met Oskar Back, een begrip in de vioolwereld. Emmy moet voorspelen, en bij hoge uitzondering neemt de Hongaarse violist Emmy aan als leerling. Ze maakt voor het eerst kennis met hem in zijn grote donkere huis in de hoofdstad. Hij is in de zeventig, een oude man van wie één been is afgezet. Hij heeft altijd pijn, Emmy weet dat. Soms is hij ongeduldig met het kleine springerige meisje. De achtjarige Emmy vindt de lessen zwaar, al zal ze dat tegen niemand vertellen. Het duurt ook zo lang, van 11 tot half 2 met een theepauze van tien minuten. Hij is streng, soms verheft hij zijn stem tegen het meisje, dat eindeloos passages over moet doen. Zoals Paganini, hij vindt dat ze het nog niet gepassioneerd genoeg speelt. “Denk toch aan Italië!” roept hij. Emmy zet opnieuw in, op hoop van zegen. “Hoe zou Italië eruit zien?” vraagt ze zich licht paniekerig af. Ze durft het niet te vragen. Ze speelt opnieuw. Maar Gerard is trots op Emmy. De lessen gaan goed.

reizen

De lessen mogen zwaar zijn, Emmy wil ook werken aan haar doel: een beroemde violist worden. Niet dat ze ooit op het idee is gekomen dat ze iets anders zou kunnen worden, zoals dokter, advocaat of spion. Het is zij en de viool, een vanzelfsprekendheid. Als de lessen zijn afgelopen en de viool is opgeborgen, komt de terugweg. Die is altijd het leukst. Ze drinken een drankje, gaan nog even bij opa in Amsterdam langs. Omdat er geen snelweg is, rijden ze via Edam, over al die ronde bruggetjes, je gaat met je hoofd telkens bijna tegen het plafond. “Een soort achtbaan, maar dan echt,” herinnert Emmy zich. Soms rijden ze in een eigen auto, een andere keer rijden ze met iemand mee, omdat de auto kapot is. Emmy's ouders leven financieel voor de vuist weg. Er is genoeg cashflow, dat is het punt niet. Ook moeder Josje werkt - uitzonderlijk is in die tijd. Toch hebben ze vaak schulden, omdat ze hun uitgaven niet goed hebben gedoceerd. Dan komen er schuldeisers of deurwaarders langs. Haar ouders schieten onder de vensterbank en manen Emmy of haar broers om open te doen en de deurwaarders af te poeieren onder het motto dat haar ouders er niet zijn. Een paar dagen later is er ineens toch weer een auto. Emmy is gestopt zich af te vragen hoe dat dan kan. Ze hadden toch schulden? Nou ja, de auto is er, het zal wel.

kleine heidijurk

Je moet er wat voor over hebben, voor de viool. Het afzwemmen voor haar zwemdiploma schiet er bij in, omdat ze dan les heeft van Oscar Back. Vader Gerard heeft liever niet dat Emmy rolschaatst in verband met een mogelijke val. Ze rolschaatst wel, als hij uit het zicht is. Maar het is niet louter viool wat de klok slaat. Gerard leert dochter Emmy schaken, ze doet het regelmatig met haar vader of broers. Eens in de zoveel tijd geeft Gerard leiding aan operettes van ondermeer Johan Strauss . Emmy mag dan een bijrol spelen, in een kostuum, in een prachtige Dirndljurk, een soort Oostenrijks Kleine Heidijurkje. En ze gaat heel echt in de make-up. De operettes met haar vader vindt ze geweldig, ze ziet er naar uit. 'En de kwaliteit van de muziek was goed,' herinnert ze zich. Gerard is op dat moment in zijn element, als hij staat te dirigeren voor die enorme ploeg musici van koor en orkest. Emmy ziet dat. Ze voelt trots voor haar anders zo strenge vader.

Beethoven

Emmy is twaalf jaar. Voor het eerst zal ze samen met het Frysk Orkest een concert geven, de Havanaise van Saint Saëns. Gerard is bijna nog nerveuzer dan zij. Emmy beseft dat. Ze weet hoe hoog zijn verwachtingen zijn, na al die lessen van Oskar Back. In de zaal zitten kinderen van haar eigen leeftijd. Wat zullen ze ervan vinden? Ze mag niet falen nu, iedereen gelooft in haar. Ze trilt van de zenuwen , een gevoel dat ze later bij elk concert zal hebben. Ze concentreert zich op de muziek en speelt. Het stuk rolt zich vanzelf af, de muziek laat zich spelen. Tot de laatste noot. Even is het stil in de zaal. Dan breekt het applaus los, bijna zoals toen een goal werd gemaakt door het Nederlands elftal, ooit, twaalf jaar geleden. De mensen stoppen niet met klappen, er wordt 'Bravo!' geroepen. Emmy krijgt een staande ovatie. De reactie van het publiek valt over haar heen als een warme deken. Het is gelukt, ze heeft de mensen de muziek gegeven en ze blij gemaakt. Ze heeft aan de verwachtingen voldaan. Vader Gerard overstelpt haar met complimenten. Het concert is haar doorbraak. Vanaf dat moment is Emmy beroemd. “Ik werd Emmy Verhey,” zal ze later zeggen. Haar talent gaat over de tong. 'Een wonderkind,' noemen de mensen haar. Het verbaast Emmy. “Ik speel gewoon,” zegt ze soms, als mensen ernaar vragen. Eigenlijk wil ze geen wonderkind zijn, liever normaal, net als de rest. Ze geeft steeds vaker concerten, in mooie feeërieke concertjurken. De roem begint te wennen. Vaak ziet ze de verrukking van de mensen. Ze heeft met het publiek iets beleefd, ze heeft de mensen iets gegeven. “Dat je samen op een ander niveau komt, dat heeft iets magisch. Het maakt me gelukkig.” zegt ze. Of die keer toen ze het vioolconcert van Beethoven speelde. Alsof Beethoven zelf in de muziek was gekropen, in haar was gaan zitten. Bij de laatste noot weet ze: 'nu heb ik Beethoven helemaal begrepen. Ik voelde Beethoven onder mijn huid. Dit is wat Beethoven wil.'

jongens

Na haar doorbraak in Leeuwarden, is de ster van Emmy Verhey alleen maar rijzende. Dat betekent ook: nog meer studeren, nog meer druk op de ketel. Ze zit op de mulo (niet op het gymnasium, dat kon niet vanwege het zware viooltrainingsprogramma) maar komt daar nauwelijks. Altijd onderweg van en naar concerten en lessen. Haar familie is inmiddels verhuisd naar Arnhem, want dat is dichter bij Amsterdam voor de lessen. De tiener Emmy heeft er regelmatig genoeg van, van de viool, van het niet bij de klas horen, van het niet gewoon zijn. Haar vriendinnen gaan dansen en krijgen hun eerste kus in de fietsenhokken van school, wat ze uitgebreid en giechelend met elkaar bespreken, zij hoort de helft omdat ze weg moet. In de klas gaan ze naar feestjes, dat wil Emmy ook. Ze wil erbij zijn en het meemaken. Vanavond is er weer een concert. Er zitten jongens in de klas van wie ze vlinders in haar buik krijgt. Ze vindt het jammer dat ze niet vaker op school kan zijn, vanwege de klas, de roddels, de feesten en vooral de jongens. Emmy is dol op jongens. Als haar vader haar naar een concert brengt om Mozart of Beethoven te spelen, denkt ze aan haar klasgenoten die op dat moment op een schoolfeest zijn. Haar vriendinnen hebben het door. Op een dag komen twee vriendinnen thuis bij haar langs. Haar vader doet open, fronsend. 'Goedemiddag meneer,' zegt één van de vriendinnen monter, terwijl ze naar binnen stapt. Emmy legt haar viool in de kist en biedt ze thee aan. Maar de vriendinnen hebben een missie. “Vanavond is er een schoolfeest, en jij gaat mee.” kondigen ze aan. En ze fluisteren de namen van de jongens die zullen komen. Ze giechelen. Emmy twijfelt. Haar vader is er vast tegen.
“U vindt het toch wel goed, als Emmy vanavond meegaat?” vraagt één van haar vriendinnen vrolijk aan vader Gerard. Emmy zet zich schrap. Dit wordt een ‘nee’, let maar op. Haar andere vriendin zet een lieve blik op. Daar kan Gerard niet tegen, hij zwicht. Die avond gaat Emmy met haar vriendinnen zingen . Emmy kiest voor Harry Belafonte, ze heeft een plaat van hem. Het wordt een geweldig feest. Nog één zo'n feest volgt. Dan gaat ze naar het conservatorium, ze is dertien jaar.

David Oistrach

Er is geen ontkomen meer aan. De carrière van de jonge Emmy legt een steile weg omhoog af. Emmy hanteert het principe van 'go with the flow', van studeren en concerten geven, heimelijk verlangend naar een gewoon leven. Emmy is het begrip Emmy Verhey, of ze dat nu wil of niet. Ze komt in de finale van het Tsjaikovskiconcours en maakt daarmee geschiedenis als de jongste finalist ooit. Als ze, terug in Nederland, van de trap van het vliegtuig loopt, heeft de pers zich beneden onder het vliegtuig verzamelt. Ze schrijdt van de treden en ze realiseert zich: “Ik ben beroemd.” Dit is wat ze zich voorstelde van beroemd zijn - het is nu werkelijkheid geworden. Maar thuis wordt de druk van haar vader haar te veel. Ze wil uit huis en zoekt een kamer. De eerste uitvliegpoging wordt listig verijdeld. Vader Gerard heeft het er zwaar mee. Hij simuleert een nervous breakdown en moeder Josje belt Emmy: 'Het gaat niet goed met je vader. Kom alsjeblieft terug.' Emmy keert terug, want haar vader in de ellende storten, gaat haar toch te ver. Emmy richt haar pijlen op Oskar Backconcours. Als ze dat wint, kan ze naar Rusland, weg uit Nederland. Die escapepoging lukt. Ze zal in Moskou lessen krijgen van David Oistrach, haar grote voorbeeld. Gerard vindt het moeilijk. Zijn meisje vertrekt naar Rusland, ze zal weggaan. “Als het niet lukt, kom dan maar gewoon terug,” zegt hij op de luchthaven. Emmy knikt. Ze loopt langs de douane, haar vioolkist onder de arm. Nog een keer draait ze zich om en zwaait. Dan loopt ze door, vooruit, met haar viool de wijde wereld in.

uil

Vijftig jaar later. Emmy loopt met haar hond langs de Waal. Ze heeft een makkelijke jeans aan met een zwarte trui. Ze wandelt vaker langs de uiterwaarden, om na te denken, om het concert dat ze gaf te verwerken. Of het goed was, of het klopte, hoe de mensen de muziek vonden. Ze hoort de vogels en het ritmische geruis van de rivier. Dat maakt haar rustig. Vooral de roep van de uil vindt ze mooi. Ze staat stil om te luisteren of de uil er is, soms is hij in de buurt, soms niet. De hond rent vooruit. Voor het eerst is haar leven in rustiger vaarwater gekomen. Ze moest er aan wennen, na vijftig jaar, maar ze krijgt de smaak te pakken. Er waren liefdes. Sommigen liepen spaak, haar grote liefde Paul stierf. Hij gaf haar de Stradivarius, de viool die bij haar paste, de viool van liefde. Intens verdriet, ze mist Paul nog elke dag. Sowieso een partner, al is het evengoed lekker rustig zonder. 'Het is veel leuker om iets te delen, dan in je eentje' vindt ze. Emmy werd moeder. Ze vond na Paul een nieuwe liefde, met wie ze de rivier overtrok. De liefde hield geen stand. Ze trok weer de rivier over, terug binnen de oude vesting van Zaltbommel aan de overkant, in haar eeuwenoude huis. Haar viool bracht haar een aaneenschakeling van hoogtepunten, haar roem snelde vooruit. 'De grootste violist die Nederland ooit heeft gekend,' juicht een fan op Youtube. Hij heeft een compilatie gemaakt van alle Emmy Verheyhighlights, en dat zijn er veel. Ergens anders meldt een bewonderende journalist: “Nooit heeft Emmy Verhey ook maar één valse noot gespeeld.” Dat er ook een reeks pijnlijke blessures waren, RSI en allerlei andere violistenkwalen, staat er niet bij. De grote hond springt om de kleine violist heen. Hij is niet aangelijnd, het is niet nodig. Emmy hoeft maar een kick te geven en hij is weer terug. Ze heeft altijd dieren om zich heen, vooral katten en honden. 'Als je eenmaal een nest kittens ziet, wil je ze allemaal,' verklaart ze. Ze vertelt over haar leven. Rustig, nadenkend. 'Meer overleven dan leven,' blikt ze terug. 'Eigenlijk vind ik het nu de leukste tijd van mijn leven.' Over een paar maanden gaat de vioolkist definitief dicht. Een 'beetje spelen' is er niet bij, Emmy houdt niet van half werk, alleen van topniveau. Ze heeft er zin in. Ze somt op wat ze allemaal wil doen zonder de viool. Naar Frankrijk gaan, misschien naar Santiago de Compostella wandelen, met vrienden eten, nieuwe muzieksoorten ontdekken, ballet. Ze zit zelf op ballet en haar dochter en kleindochter ook, ze geniet enorm van de voorstellingen. Nooit zal ze meer met Kerst in koude kerken spelen, met de verwarming wegens bezuinigingen op nul. De strijkstok wordt afgedraaid, de Guarneri gaat terug in de kist. Die prachtige Italiaanse viool wordt vast wel weer door een andere violist bespeeld. Maar niet meer door Emmy Verhey. Die is op dat moment andere dingen aan het doen.


Dit verhaal is tot stand gekomen door gesprekken met Emmy Verhey en diverse gearchiveerde bronnen




dinsdag 30 september 2014

melkmeisjes met broodbuikjes

[Koe]

Help, mijn kind heeft een broodbuikje

[lead]
tekst: Marieke van Willigen
Weg met die bruine boterham pindakaas en dat glas melk,” prediken de nieuwste voedselgoeroes. Tarwe en zuivel zijn volgens hen ware voedseldemonen, schadelijk voor volwassenen en kinderen. Maar wat geven we ons kind dan? Tijd voor Hollandse nuchterheid.

Beeld: Aan tafel zitten je ouders en je broertje en zus. Er wordt wat gestecheld. Een geruit tafelkleed. In het midden staat het brood, daar omheen margarine, kaas en natuurlijk een pak melk. Voor veel inmiddels volwassen geworden kinderen herhaalt de geschiedenis zich (“Niet zoveel hagelslag, Thomas”) . Nog steeds is daar die tafel met je gezin, samengesteld of niet, maar steeds vaker zonder melk en brood. Onder invloed van hippe dieetboeken als 'Broodbuik' of 'De voedselzandloper', is in veel Nederlandse gezinnen de voedselvertwijfeling toegeslagen. Brood en melk is misschien wel heel erg old school, denkt menige ouder.

Boekweitpannekoeken

Voedingconsulent Ester Wiemer (www.kinderenkunnenprimaanderseten.nl), moeder van de tienjarige Sterre en twaalfjarige Daan, heeft brood in de ban gedaan. De kinderen krijgen geen koemelk, omdat de eiwitten daaruit volgens Wiemer niet goed zijn te verteren. Ook eten ze in huize Wiemer geen tarwe, want de gluten brengen de hormoonhuishouding van het menselijk lichaam uit balans. Ze ziet dat haar kinderen vermoeider zijn als ze brood eten en melk drinken. Zoon Daan was onlangs nog illegaal naar de Mac Donalds geslopen met vrienden en constateerde zelf dat hij daarna drukker was dan anders en dat hij een opgezwollen buik kreeg. Voorlopig gaan de kinderen dus nog met boekweitpannekoeken in hun lunchbox naar school. Zolang het duurt, vermoedt Wiemer: ”Ik heb niet de illusie dat ze later zeggen: 'Ik wil geen biertje, want daar zitten gluten in.'.“

Piepers en pasta

Geen melk of brood en 's avonds laat nog boekweitpannekoeken staan bakken. Is dat niet wat te veel van het goede? Volgens Patricia Schutte van het Voedingscentrum maak je het jezelf dan onnodig moeilijk. “Je kunt brood uit je voedingspatroon halen, maar dan moet je het vervangen voor iets waar even veel voedingsstoffen in zitten.” En dat is lastig, want er zit veel goeds in brood. Bruin brood wel te verstaan, wit brood heeft veel minder opbouwende voedingsstoffen. Schutte somt op: “In brood zitten vezels, mineralen, waarvan jodium een belangrijke is en natuurlijk vitaminen, waaronder Vitaminen B en die zitten niet overal in.” Je kunt dat vervangen door groenten, maar dan kom je op zo'n 800 gram groenten per dag, en dat is voor een doorsnee Nederlander heel erg veel. Het Voedingscentrum, voortkomend uit het in de oorlog opgerichte Voorlichtingsbureau voor Voeding, wil de consument zo reëel mogelijk adviseren over gezonde voeding. Ze baseert zich op drie pijlers: haalbaarheid, beschikbaarheid en eetgewoonten. “We kunnen ook zeewier adviseren”, legt Schutte uit. “Maar dat is hier niet zomaar beschikbaar, en we weten niet hoe we het moeten bereiden. Bovendien moet je het van ver halen, en dan krijg je weer meer belasting voor het milieu.” Toch is de globalisering terug te vinden in de befaamde 'schijf van vijf', want behalve de ouderwetse piepers staan ook pasta en rijst in dezelfde taartpunt. “Als het eten maar niet geraffineerd is. Geen witte rijst of witte pasta”, waarschuwt Schutte.

Juist wel melk

Of er verband is tussen vermoeidheid en gluten, betwijfelt Schutte. “Er is geen enkel wetenschappelijk onderzoek dat dit aantoont. Daarbij komt overgevoeligheid voor gluten maar aantoonbaar bij 1% van de Nederlandse bevolking voor. Als je die overgevoeligheid hebt, ben je veel verder van huis dan alleen maar tarwe uit je dieet bannen. Zelfs speltbrood mag dan niet.” Natuurlijk zijn er verbanden te trekken tussen eten en gezondheid. “Bij ongezond eten heb je meer kans op hart- en vaatziekten, verschillende vormen van kanker en natuurlijk diabetes. Maar een directe link tussen slechte voeding en vermoeidheid heb ik nog niet gevonden.”, constateert Schutte. En melk? Moeten we veel drinken, als het aan het voedingscentrum ligt, al mag je het ook vervangen door yoghurt of melkdranken (“Liever geen fristi's, daar zit suiker in.”). Een kind tussen de vier en acht jaar moet zo'n 0,4 liter zuivel per dag, en een kind tussen de negen en dertien zo'n 0,7 liter.

suikertoevoegingen

Het probleem bij de huidige voeding is vooral de toegevoegde suikers, zegt Meike Rijksen van Foodwatch (ook wel 'de voedselwaakhond' genoemd). Foodwatch maakt zich sterk om misleidende kinderreclames over voeding aan banden te leggen en ook om slechte ingrediënten uit met name kindervoeding te verbieden. Zoals bepaalde E-stoffen, transvetten (zie kader) en vooral suikers. Suiker is een venijnig goedje. Het heeft geen voedingsstoffen en alleen maar energie. Bovendien heeft het een verslavende werking. Bij hersenonderzoeken lichten dezelfde delen van je hersenen op bij het gebruik van suiker als de gedeeltes die oplichten bij harddrugs. Kinderen zijn een makkelijke prooi voor grote fabrikanten, ziet Foodwatch. “Ze zijn goed te beïnvloeden, want ze kunnen nog niet altijd het verschil tussen werkelijkheid en fictie zien.” zegt Rijksen. “Zo kunnen fabrikanten met goedkope grondstoffen als suiker, zuur en vet producten maken waar ze veel geld aan kunnen verdienen, omdat kinderen producten als koek en snoep lekker vinden.” Foodwatch houdt de vinger aan de pols. “Er wordt steeds meer suiker aan alles toegevoegd. Aan pastasaus, mayonaise, sommige broodsoorten. Kinderen wennen aan suiker. Eén op de zeven Nederlandse kinderen is te dik. Fabrikanten spelen hier een dubieuze rol in,” vindt Rijksen.

Veel voedselvariatie

En er is meer. Gertrude Zeinstra, verbonden als onderzoeker aan het Food & Biobased Researchcentrum van de Universiteit van Wageningen (WUR) en moeder van een kleintje van twee, ziet een ongunstige tendens. “Overal waar je komt is eten beschikbaar. Dat maakt het voor kinderen niet makkelijk. Ze leven, om in jargon te spreken, in een 'obesogene omgeving.' ”. Zeinstra bestudeert het eetgedrag van kinderen en de rol die ouders daarin spelen. “De voorkeur voor zoet is aangeboren “, zegt Zeinstra. “Mensen hebben van nature een afkeer voor bitter, omdat bitter in de natuur een indicatie is voor giftig. De afkeer voor zuur is te verklaren vanuit de link met bedorven voedsel. Maar zoet betekent in de natuur vaak dat er energie in zit.” Anderzijds concludeerde Zeinstra dat juist kleine kinderen onder de twee jaar open staan voor verschillende smaakervaringen. Als je jong begint, kun je ze dus laten wennen aan de verschillende smaken van groente en fruit. “Je moet niet te snel opgeven,” zegt Zeinstra. “Bij herhaalde blootstelling gaan kinderen verschillende smaken leren waarderen. Zoals de smaak van groente, vol met bouwstoffen maar in de eerste instantie niet zo lekker voor kinderen.” Pushen is daarbij uit den boze, weet Zeinstra. Daarnaast zitten kinderen tussen de twee en zes jaar in een fase waarin ze last hebben van 'neophobia', angst voor alles wat nieuw is. Het beste kun je de kinderen spelenderwijs aan eten leren wennen. “Of ga met ze koken. Laat ze meehelpen in de keuken, laat ze bezig zijn met voeding. Er zijn verschillende wetenschappelijke aanwijzingen dat kinderen zo een voorkeur ontwikkelen voor verschillende soorten smaken en dus ook voor gezond voedsel.” Die variatie van voedsel is eigenlijk het belangrijkste voor de gezondheid van kinderen (en hun ouders), zeggen zowel Gertrude Zeinstra van de WUR als Patricia Schutte van het Voedingscentrum. In gezonde voeding moeten grofweg eiwitten, koolhydraten en vetten zitten. Brood en melk passen daar prima tussen. Als het maar in balans is. En een patatje oorlog of een vette pizza? “ Ach, het is geen ramp, voor een keertje,” vindt Zeinstra, die weet dat lekkers verbieden alleen maar averechts werkt. “En een snoepje kan ook best af en toe. Als je er maar geen gewoonte van maakt.”


[kader]
5 voedings no-go's:
  1. Suiker, levert wel energie op, maar geen bouwstoffen en is verslavend
  2. Transvet, komt voor in kaas en zuivel, maar vooral in koek en gebak. Jaagt het cholesterol omhoog.
  1. De kleurstoffen E102, E104, E110, E122, E124 en E129 worden in verband gebracht met hyperactiviteit van kinderen.
  2. Ook verzadigde vetten hebben veelal (uitzonderingen daar gelaten) geen positief effect op de gezondheid. Kokosvet bestaat voor 85% uit verzadigd vet, niet echt aan te raden dus.
  3. Chips. Niet vanwege het bestanddeel aardappel, maar vooral vanwege de (verzadigde- trans) vetten waarvan ze gemaakt zijn, en alle toegevoegde E-stoffen en smaakversterkers zoals suiker en zout. Chips heeft veel calorieën en weinig voedingsstoffen. Chips is een bundeling van alles wat fout is.
  4. Veel frisdranken en energydrinks zijn suikerbommetjes zonder voedingswaarde. Wel bevatten ze ongezonde toegevoegde E-stoffen en ook zout, dat de dorst juist verhoogt.


[kader] [beeldsuggestie: schijf van vijf, met bronvermelding: www.voedingscentrum.nl]

5 x supergezond:
1. Fruit
2. Groente
3. Bruin- of volkoren brood
4. Water
5. Zuivel (let erop dat er geen suikers zijn toegevoegd).
Voor alles geldt: eet gevarieerd en met mate.


[kader]
Zo wordt je kind geen lusiknietje:
  • Laat je kind helpen in de keuken
  • Geef je kind een kinderkookboek (bijvoorbeeld 'Het Griezelkookboek' van Roald Dahl)
  • Laat je kind bij een nieuw gerecht 'eerst proeven, dan oordelen.' Neem hem serieus.
  • Maak van de maaltijd een feestje, ga thuis of buitenshuis 'deftig' uit eten.
  • Laat je kind een menukaart maken met onbekende voedingsmiddelen.
  • Als je de mogelijkheid hebt: kweek samen met je kinderen wat groenten in je tuin of eventueel op je balkon.
  • Geef je kind gezond snoep, zoals bijvoorbeeld wortels, cherrytomaatjes of komkommers
  • Kinderen houden meer van knapperige groente dan van 'slubberige' groente. Wok je groente, in plaats van te koken.


[kader]
Hoeveel en wat moet je kind eten?
Vuistregel: een schoolgaand kind eet ongeveer hetzelfde als volwassenen, maar dan iets minder. Op www.voedingscentrum.nl vind je een link waarbij je de leeftijd en geslacht van je kind kunt invullen, daarna volgt er een voedingsaanbeveling.
Hoeveel moet je kind bewegen?
Als richtlijn kun je minimaal een uur per dag aanhouden, en twee maal per week extra intensief, zo dat je kind na afloop flink moe is. Twee uur zittend achter TV of computer is dagelijks het maximale.

[kader:] spruitjesrecept voor kinderen
Ingrediënten:
500 g spruitjes
zout
1 eetlepel olie
1/2 theelepel gemberpoeder (djahé)
1/2 eetlepel ketjap manis 
bananen
Bereidingswijze:
Maak de spruitjes schoon en kook ze met een snufje zout in ruim water in 10-15 minuten gaar. Snij de bananen in plakjes. Verhit de olie in een koekepan en voeg de plakjes banaan en gemberpoeder toe. Laat de banaan even bakken. Giet de spruitjes af. Doe de spruitjes in een schaal, schep de banaan en de ketjap er voorzichtig door. Lekker met rijst en sate.
Per persoon heb je met dit gerecht ongeveer 200 g groenten.
(bron: kidskitchen)




[streamer]
'kinderen leven in een obesogene omgeving'

[streamer]
suiker is een venijnig goedje

[streamer]
Push een kind nooit om te eten

[streamer]

Een bittere smaak doet denken aan gif.  

donderdag 1 november 2012

Spectaculaire vakanties


[mama]



tekst: Marieke van Willigen

Je kunt op vakantie naar Centerparcs, maar je kunt ook met je kinderen op je kop aan een bergwand hangen of op een olifant door de jungle galopperen. Over moeders die hun kinderen meeslepen op avontuur.



De Himalaya gaat me te ver”



Kleuterjuf Margreet Ezinga, (44, moeder van Renze (20), Gerlinde (18) Judith (16) Laurens (14) en Inge (10) ) is zo'n avontuurlijke moeder. Iedere zomer gaat ze met haar man Bart en vijf kinderen naar Zwitserland om berg te klimmen. Ze bivakkeren met tenten in het bergdorpje Visp, hoog in de bergen. Vanaf daar trotseert het hele gezin met touwen de bergtoppen en gletsjers.

Ze doet het al jaren. Ook toen de jongste kinderen nog baby's en peuters waren. Margreet en Bart namen de jongsten dan in de rugzak en klommen zo met de vijf kinderen tegen de rotswanden op.

Margreet legt uit hoe ze op het idee kwam: “We hielden van bergwandelen. Maar wandelen is voor de kinderen eentonig. Toen kwamen we op het idee van 'klettersteigen'. Je zit met staalkabels en touwen vast en kunt zo tegen een steile rotswand klimmen. Voor kinderen is dat veel leuker dan een saaie bergwandeling.” Dat klinkt makkelijker dan het is. Margreet en Bart maken het daarom “ieder jaar een beetje moeilijker”. En beide ouders hebben inmiddels een klimpas en speciale touwen aangeschaft. Thuis doen ze techniekcursussen waar ze bijvoorbeeld kunnen oefenen met de achtvoudige knoop. Dat is noodzakelijk, want “als er iemand in een spleet valt, kan een touw hem redden.” Techniek en timing zijn van levensbelang in de bergen. Eén keer ging het bijna mis, vertelt Margreet. “We zaten op meer dan 3000 meter hoogte en hadden ons verkeken op de looptijd, want met kinderen doe je er veel langer over dan zonder kinderen. De temperatuurverschillen zijn enorm op die hoogte, en we hadden niet de geschikte kleding aan. We dreigden de kabelbaan naar beneden te missen. Dan zouden we 's nachts in de bergen moeten blijven, met weinig water en in zomerkleding. We hebben toen de kinderen op de arm genomen en zijn weer terug naar boven gerend zo goed en zo kwaad als het ging. De eigenaar van de kabelbaan zag ons aankomen en bleef op ons wachten. Hij moest zelf ook met die laatste kabelbaan terug. Het was allemaal op het nippertje.” Energie van kinderen is ook zo'n valkuil. “Die kan bij kinderen ineens op zijn,” ontdekte Margreet. “Alsof het vuurtje plotseling dooft. Bij kinderen gaat dat stukken sneller dan bij volwassenen. Ze gaan langs de kant zitten en komen niet meer overeind. Daarom moet je genoeg drinken meenemen en energiekoekjes. Als ze die op hebben, springen ze binnen de kortste keren overeind en klimmen weer verder.” Ondanks Margreets enthousiasme, houden de twee oudste kinderen het dit jaar voor gezien. “Renze gaat met zijn vriendenclub naar een jongerencamping en Gerlinde heeft een bijbaan in een supermarkt en wil in de vakantie doorwerken,” legt Margreet uit. Ze snapt het ook wel. “Op een gegeven moment wil je wel eens naar het strand. Prima. Ik dwing ze niet.” Zelf is ze niet van plan te stoppen. “We gaan steeds een stapje verder,” verklaart ze strijdvaardig. “Dit is mijn droom. Judith heeft al haar klimbewijs en ook Laurens is een sportieve jongen. Met hem doe ik momenteel een cursus rotsklimmen. Inge, de jongste, vermaakt zich wel. Later gaat ze vast ook klimmen.” Na een korte pauze voegt ze eraan toe: “Bart droomt er volgens mij stiekem van om de Himalaya in te gaan en de K2 te beklimmen. Maar er zijn een grenzen. Ik blijf verantwoordelijk voor mijn gezin.”



kader 1

Margreets do's and don'ts

  • kinderen een eigen rugzakje laten sjouwen
  • energiekoekjes mee
  • genoeg drinken
  • kleding voor alle temperaturen
  • zorg dat er veel afwisseling in het landschap is tijdens je klimtocht, anders gaan de kleintjes zich vervelen



Rattenvlees lijkt een beetje op kip”



De gemoedelijke Brabantse Joke Hof (52, mama van Talisa (21), Thierry (14) en Tycho (11), werkzaam in de zwakzinnigenzorg) was van huis-uit niet zo'n avonturierster. Meestal boekte ze vakanties in een luxe oord waar je veel aan het zwembad kon luieren. Tot ze op een dag besloot met man en kinderen de paden op en de lanen in te gaan. Ze ging naar Thailand en dat werd “de reis van mijn leven.”

Het gezin vervoerde zich deels door het land met de nachttrein. “Dat was op zich al een heel avontuur. In Thailand wordt het heel snel donker. Binnen de kortste keren worden de zitplaatsen omgebouwd tot bedden. Het heeft iets gezelligs. In de treinen is het overigens absoluut niet luxe. De trein is zelfs behoorlijk vies.” Ze deed de wildste dingen. Hing met haar kinderen op 80 meter hoogte in de jungle. “Ik scheet bijna in mijn broek,” vertelt ze. “En ik had al zo'n diarree.” Andere vervoersmiddelen waren de olifant of de tuktuk. Olifanten omschrijft Joke als “lieve en rustige dieren.” De tuktuk is een versierd wagentje op drie wielen. Soms met een fiets ervoor, maar vaak met een soort brommer. “Een keer maakte ik mee dat twee tuktukrijders een wedstrijd gingen doen wie er het eerste was. Het was een helse race, alles rammelde. 'als dat maar goed gaat', dacht ik nog. Maar we hebben het overleefd.” Moeder Joke zat niet altijd op één lijn met de kinderen.”Er waren prachtige tempels. Ik hou daar ontzettend van. De kinderen waren op een gegeven moment klaar met de tempels. 'Ik ga niet mee, ik slaap uit,' zeiden ze. Dat kon ik me trouwens ook wel voorstellen, want we stonden iedere ochtend 7 uur op. Pittig vroeg, in een vakantie.” Het eten in Thailand was wennen. “Op een gegeven moment werd er een rat gebraden op de barbecue. Ik moet dan toch iets overwinnen. Maar het was niet vies, het smaakte een beetje naar kip.” Sinds Thailand heeft Joke de smaak te pakken. “De kinderen hebben het nog over deze vakantie. En we willen zo snel mogelijk weer zo'n reis maken. Een saaie vakantie zit er bij ons niet meer in. Het was geweldig.”



kader 2

tips en tricks van Joke:

  • Neem geurzakjes mee. Het stinkt in Thailand overal. Die geur trekt in je kleren. Met geurzakjes voorkom je dat.
  • Zorg dat je diarreepillen hebt. Er zijn speciale pillen die ook de bacteriën doden. Die moet je in Nederland aan de dokter vragen.
  • Informeer je van tevoren goed over het land.
  • Zorg dat de reis geregeld is en je niet met drie kinderen een slaapplek moet zoeken. Wij hebben reisbureau FOX in de arm genomen.




Groen en geel in het ziekenhuis.”



Reisjournalist Marriëtte van Beek (49, moeder van Bilal, 14 jaar) en psycholoog Debbie Been (39, moeder van Nilas, 2 jaar) reizen al jaren de wereld over met hun kind. Marriëtte doet dat al een tijdje alleen, Debbie samen met haar man Remon. Vorig jaar trok Debbie door Cambodja, Vietnam en Thailand met man en kind, nu is ze net terug uit Jordanië. Haar voorbereidingen bestaan uit de aanschaf van een Lonely Planet. Ze zweert bij het reizen met kinderen op de bonnefooi. “Je komt op plekken waar je anders nooit komt. Zeker met kinderen. Mensen nodigen je uit. Met een kind is de drempel lager om in contact te komen met de plaatselijke bevolking.” Ook Nilas vond het allemaal prachtig, vertelt zijn moeder. “Overal op de wereld zijn kinderen. En die kinderen spelen. Het was leuk voor Nilas om daarbij aan te sluiten. Hij zal het zich later niet meer herinneren, maar ik hoop wel dat hij het gevoel later nog kan oproepen.” Marriëtte is beroepshalve een reiziger van het eerste uur. Bilal ging al mee vanaf dat hij baby was. “Ik heb een relaxed en flexibel kind, en dat komt juist door het vele reizen” verklaart ze. Bilal zag met zijn moeder de hele wereld. De inmiddels 14-jarige tiener trekt nog steeds met genoegen met zijn moeder over de globe. Ervaringsdeskundige Marriëtte kent de voor- en nadelen van de verschillende gebieden. Voeding is altijd een aandachtspunt.“In het Midden-Oosten kun je gewoon eten, maar in sommige arme Afrikaanse landen moet je niet bij de mensen thuis eten. Je belandt groen en geel in het ziekenhuis. Als je uitlegt dat je maag daar niet tegen kan omdat je andere voeding gewend bent, zijn de mensen echt niet beledigd.” Debbie vond de laatste reis in Jordanië met haar peuter in ieder geval fantastisch. “In de woestijn mocht Nilas zelf in de jeep rijden, want het is daar toch totaal verlaten. Dat vond hij natuurlijk geweldig. Sowieso is de woestijn één grote zandbak. Wat wil een kind nog meer?”



kader 3

do's and dont's volgens Marriëtte en Debbie

  • Neem ORS mee.
  • Zorg voor een speeltje of knuffel dat voor je kind bekend is.
  • Eet niet teveel van stalletjes op straat en pas extra op bij vlees en vis.
  • Download een MP4'tje (beeld en geluid) op je telefoon, als afleiding.
  • Drink water uit flessen, gebruik ook flessenwater bij tandenpoetsen.
  • Pas je tempo aan je kind aan.
  • Plan niet teveel, soms heeft je kind rust nodig.
  • Stop dieetproducten in je tas, daarin zitten alle voedingsstoffen.

Zeg nooit: mijn god is kampioen


[Volzin]


Door Marieke van Willigen

CDA's voorzitter Ruth Peetoom nam deze zomer afscheid als domina van de 'Klaaskerk' in Utrecht. Ze maakte de switch van geestelijk voorganger naar politiek leider. Een gesprek over God, spiritualiteit en wortels.



Ze woont in een huis van bezige mensen. Een kinderxylofoon met het stokje er half op, in de hoek van de huiskamer een spinet. In de keuken slingeren kranten en een kindertijdschrift. En achter de keukendeur hangt een planbord waar alle vijf gezinsleden hun activiteiten invullen. Peetoom bestiert samen met haar partner Renee Paas een drukke mini-samenleving.



Uit wat voor nest komt u?


“Mijn ouders waren Gereformeerd. En 'Gereformeerd' is veel praten, debatteren en discussiëren. Mijn vader en moeder waren sociaal betrokken en ruim gelovig. Ze waren bewogen met de maatschappij en hadden een positieve levenshouding. Mijn nest was liefdevol en vrolijk. En dat is een mooie basis in het leven. Ik heb nog een jongere broer en een zus. Mijn broer werkt bij de NS en is raadslid van de PvdA. Hij heeft er bewust voor gekozen om de politiek naast zijn werk doen. Mijn zus is journalist. Die nieuwsgierigheid naar de wereld en die openheid hebben wij meegekregen van thuis. En ook de liefde voor mensen. We geven dit alle drie op een eigen manier vorm. Dat verbindt ons enorm.

We woonden in Veendam en Pekela. Je had er hele lange, rechte kanalen. Fietste ik de 16 kilometer naar school, hoefde ik maar twee keer de bocht om. Oost Groningen is de schoonheid van de leegte. Ik heb er een waanzinnige tijd gehad. Mijn schoonouders komen uit de Veenkoloniën. Als we elkaar weer zien, zeggen ze: “Bist du daar, mien laiverd?” Dat voelt heel warm en dicht bij. Mijn moeder is een domineesdochter. Maar ik had vroeger niet de intentie om dominee te worden. Na mijn eindexamen heb een rondgang gemaakt langs alle studies die met talen en mensen te maken hadden. Ik heb zelfs nog Japans overwogen en modern-Grieks. (lacht) Dat laatste zou op dit moment trouwens nog niet eens zo'n rare keus zijn geweest. Bij de studie theologie kwam alles samen. Bovendien had ik toen al de overtuiging dat geloof belangrijk is in een mensenleven. De manier waarop je tegen dingen aankijkt, heeft alles te maken met je geloof. Dat is een rode draad geworden in mijn leven. En ook in mijn politieke keuze.



Bedoelt u dat 'geloof' in de brede zin belangrijk is, of specifiek het christelijk geloof?



“Ik ben Christen. Ik geloof in de God van Israël. Maar een overtuiging brengt niet met zich mee dat je intolerant en onverdraagzaam bent. Ik wil niemand veroordelen of buitensluiten. Een Christelijke geloofsopvatting is bijvoorbeeld dat je er als mens niet toevallig bent. Je bent gewild en uniek. Het leven is bedoeld voor liefde en het goede. Dat is iets anders dan mensen buitensluiten of ombrengen. Je kan hier nooit gewelddadige consequenties aan verbinden. Dat is voor mij de waarheid. Daar wil ik voor gaan.”



Zendelingen probeerden ook mensen tot de waarheid te bekeren. Het Christendom is daarin van oudsher niet tolerant.



“Als je van iemand houd, ga je ervoor. Als mensen me vragen wat me beweegt, dan zal ik ze dat antwoorden. Ik geloof in de kracht van het vertellen over je eigen drijfveren. Maar je mag nooit met dwang iemand tegemoet treden. Moslims zijn dan ook welkom bij het CDA. We zijn geen getuigenispartij, maar een beginselpartij. Als je onze uitgangspunten maar deelt. Godsdienstvrijheid bij de CDA is heel belangrijk. Maar je moet als gelovige of politieke partij geen pretenties hebben op dat vlak. “Onze God is kampioen” is een hele desastreuze manier van denken. Zo wil ik geen politiek bedrijven. Het gaat erom om dat ik in het leven van hier en nu keuzes maak die aansluiten bij de richting die Jezus wijst. En dat is de richting van naastenliefde, gerechtigheid, streven naar vrede en soms stelling nemen.



Op de kansel in de Nicolaikerk heeft u ooit gewaarschuwd voor de PVV. Waarom?



“Klopt, dat was de preek net na de verkiezingen. Ik zou het nu zo weer doen, al ben ik wars van politiek op de preekstoel. Op dat moment vond ik het opportuun. Ik vond dat ik iets moest zeggen van het uitsluiten van de ander, van mensen met een andere herkomst. Nederland moet historische gastvrijheid en openheid bewaren. Niet anderen verketteren om waar ze vandaan komen of om hun geloof. Ik vind dat predikanten best wat steviger stelling zouden kunnen nemen. Maar dat hoeft niet per se langs partij-politieke lijnen. Kerken hebben een soort verlegenheid om met politieke issues om te gaan. Het riekt naar het wij-zij denken, en daar is de kerk bang voor. Maar de kerk mag opstandig zijn. Nu hebben we een coalitie met de PVV. Het kabinet is een feit. Dat de PVV de Islam een ideologie noemt in plaats van een religie en daarmee de Islam als geloof diskwalificeert, was voor mij een reden om daar op de preekstoel iets over te zeggen.”



Terug naar uw geloofsovertuiging. Lijkt u op Ruth?



“Op 'Ruth' uit de bijbel? 'Ruth' betekent 'Vriendschap'. Dat was in Ruth's leven heel belangrijk. Vooral de vriendschap met God. Voor mij is die vriendschap met God ook essentieel. Dus als je naam je opdracht is, vind ik dat een hele mooie. Het verhaal van Ruth spreekt me zeer aan. Het gaat over trouw en over je eigen grenzen heenstappen. Ik ben blij dat mijn ouders mij naar haar vernoemd hebben.”



Wie is God voor u?



“De grond van mijn bestaan. Liefde, geborgenheid, verbondenheid. Ik voel me geliefd door God. Die liefde is ons als mensen meegegeven. En daarom moeten we onze naasten liefhebben als onszelf. Je moet dus ook van jezelf houden. God is geen persoon, maar wat ik bij God voel, is wel persoonlijk. Ik praat met God onder de douche, op de fiets en in de rij bij de supermarkt. Ik ben een tussendoorbidder. In een klooster heb je dat intensieve ritme van bidden. Heel waardevol en rijk, maar voor mij als tussendoorbidder werkt dat beklemmend. Die tussendoorgebeden zijn korte ontmoetingen met God. Ze zijn bepalend.



Hoe positioneert u zich tegenover God?



Als vriendin. Omdat hij de grond van mijn bestaan is, voel ik verwantschap. Ik ervaar een intens samen-zijn, maak soms zelfs grappen met God. Ik voel diep respect. Ik ben een spiritueel mens. De werkelijkheid is meer dan het platte aardse hier en nu. Daar hoort voor mij ook bij dat ik ontvankelijk ben voor wat er in de wereld aan de hand is. In Groningen begroef ik een meisje dat zelfmoord had gepleegd toen ze acht maanden zwanger was. Ik was zelf net bevallen. Stijf van de hormonen heb ik haar begraven in een eeuwenoud kerkje in de provincie. Toen iedereen weg was, stond ik samen met haar man als soort wachters bij het graf. Het was stil op het kerkhof. We hebben geknield bij haar graf en hebben met onze handen de aarde op haar kist geschept. Toen voelde ik: 'Hier is God.' Hij is er gewoon, in de werkelijkheid van het hier en nu. Ik denk dat je daar als mens ontvankelijk voor moet zijn. God is eeuwig. Dat staat in zo'n contrast met de waan van de dag, die je ook in de politiek ziet. Ik wil die ontvankelijkheid voor God en de eeuwigheid niet verliezen.



Wat is de rol van Jezus in uw geloofsovertuiging?



God is voor mij een aanweziger persoon dan Jezus. Ik vind het mooi aan de drie-eenheid dat God op verschillende manieren de mensen tegemoet treedt. Jezus heeft het leven geleefd zoals God dat voor ogen had. Het ultieme mens-zijn wordt zichtbaar. Hij geeft gezicht aan God. De Heilige Geest is de inspiratie, het enthousiasme en de vonk. In de Klaaskerk hadden we verschillende stola's. Zelf heb ik er ook een aantal. Die van Pinksteren is het mooiste. Hij heeft een grote veelkleurigheid. Tongen van vuur in allerlei kleuren. Zo is de mensheid ook, veelkleurig.



Pakt u ooit uw oude beroep van dominee weer op?



“De rol van partijvoorzitter is een tijdelijke. Ik weet nog niet wat ik daarna ga doen, zover reikt mijn horizon niet. Maar ik ben altijd met hart en ziel dominee geweest, dus het zou maar zo kunnen dat ik dat beroep later weer oppak.

Ik preek nog steeds. Pas nog, in Kampen. Maar het preken is nu anders dan vroeger. De gemeenteleden luisteren anders naar je. Na afloop bij de deur hebben de mensen het alleen nog maar over het CDA, niet over de preek. Dat voelt niet goed. Want ik sta daar niet als voorzitter van het CDA. Ik sta daar als voorganger. Die ervaring maakte me verdrietig, want mijn geloofwaardigheid wordt op een andere manier bekeken. Als ik preek, gaat het mij om de uitleg van de schrift. Die andere benadering van mij als dominee, doet pijn. Dat is de prijs die ik betaal als voorzitter van het CDA.

Niet de enige prijs, trouwens. Ook voor mijn priveleven kost het partijvoorzitterschap wat. Vier avonden per week eet ik niet thuis, en mijn kinderen zijn nog klein. Dus de maaltijd is juist het moment dat je ze ziet. Toch denk ik dat ik mijn werk als voorzitter van het CDA moet doen, nu, op deze plek. Dat het wat kost, hoort bij het leven. Het leven schuurt. Het Christendom erkent dat het leven moeite in zich heeft. En als mens krijg je dingen aangereikt om je weerbaar te maken. Door samen te zijn met anderen en door geluk te delen. Dan kun je samen het donker te lijf.”









Kader 1:



Bio


Ruth Peetoom (44) was van 2006 tot zomer 2011 predikant van de Nicolaïkerk ('Klaaskerk', in de volksmond), een middelgrote PKN-gemeente in het centrum van Utrecht. Vanaf april dit jaar is zij voorzitter van het CDA. Peetoom is getrouwd met Renee Paas, oud-voorzitter van CNV en voormalig CDA-wethouder in Groningen. Hij is momenteel voorzitter van managersvereniging Divosa. Peetoom en Paas hebben samen drie kinderen van 10, 8 en 6 jaar oud. Peetoom is geboren in Breda maar groeide op in Groningen. Ze studeerde Theologie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Haar eerste baan was die van parttime-predikant in de stad Groningen, die ze combineerde met de functie van Raadslid.



Kader 2

 

Ruth


Het Oud-Testamentische bijbelboekje Ruth vertelt de geschiedenis van de niet-joodse overgrootmoeder van koning David. Nadat haar man was overleden, ging ze met haar schoonmoeder Naomi vanuit het eigen land Moab mee terug naar Israël. Daar trouwde ze met de landheer Boaz en verwierf zich zo als vreemdeling een plek in de Israelische samenleving.

donderdag 21 oktober 2010

Quest Historie, voorjaar 2010

Ontgroening voor de Heer

door Marieke van Willigen
Je ging met goede moed het klooster in om een dienstbare monnik of non te worden. Maar dat je daarvoor jezelf moest geselen en vasten tot je erbij neerviel, vertelden ze er niet bij.


“Op mijn dertiende wilde ik een religieuze worden,” zegt frater Wim Verschuren, een novicenmeester van 75. “Mijn moeder zei: 'Het zijn de goeden die het proberen. Maar als je geen zin meer hebt in het klooster, kom dan maar weer gauw naar huis.'”
“Het klooster in”, was tot halverwege de vorige eeuw een gangbaar toekomstperspectief. In grote Rooms Katholieke gezinnen was het gebruikelijk dat één van de kinderen zijn leven in dienst stelde van God en de kerk. Andere jongeren kozen voor het klooster omdat je er kon studeren. Voor vrouwen was het klooster in de Middeleeuwen zo ongeveer de enige weg tot de wetenschap, want universiteiten lieten geen vrouwen toe. Weer andere aspirant-kloosterlingen werden geïnspireerd door monniken en nonnen uit hun omgeving. Dat konden bijvoorbeeld onderwijzers, verpleegsters of priesters zijn. “Ik had les als van een frater die een voorbeeldfiguur was voor mij, ” herinnert Wim zich zijn motivatie. “Daarom ben ik bij de Fraters van Tilburg gegaan.” Actieve kloostergemeenschappen als die van de fraters, waren in het algemeen iets minder streng in de leer dan beschouwende kloosters als bijvoorbeeld Trappisten. 'Actieve' religieuzen waren overdag gewoon werkzaam in de maatschappij. Ze stonden dus ook meer in de wereld dan religieuzen uit een beschouwend klooster, die hun leven volledig wijden aan de dienst voor God. Hoe dan ook, de keuze voor het klooster betekende in veel gevallen een definitieve breuk met de familie. Voor velen was dit een schrikbeeld, maar voor mensen die op gespannen voet met het thuisfront leefden, maakte dit het klooster juist aantrekkelijk. De meeste intredende kloosterlingen ofwel novicen, voelden zich op de één of andere manier geroepen. Maar was dat wel echt zo? Om die roeping te bewijzen, werden de novicen zwaarder beproefd dan in hun stoutste dromen. Bij de verschrikkingen die ze het eerste jaar van het kloosterleven moesten doorstaan, valt een stevige ontgroening van het studentencorps in het niet. Een weg terug was er niet meer. Als je eenmaal een voet binnen de kloostermuren had gezet, betekende uittreding een enkeltje hel.

Novice geselt zichzelf

Behalve het bewijzen van hun roeping, werden de novicen getest op geschiktheid voor het kloosterleven. Een kloosterling moest drie geloften afleggen: die van kuisheid, armoede en gehoorzaamheid. Met name de laatste gelofte werd in het eerste jaar op de proef gesteld. Behalve het zeven keer per dag het getijdengebed bidden, dagelijks meedoen aan de eucharistie en het werken, kwam daar voor de novicen extra versterving bij. Versterving had als doel het lichaam en de wil ondergeschikt te maken ten einde een inniger en spirituelere band met God te krijgen. Versterving had ook als doel boete te doen voor de zonden die de kloosterling had begaan en tenslotte kreeg je door versterving vereenzelviging met het lijden van Jezus. In de praktijk betekende versterving jezelf geselen op je rug, armen of billen, bitterkruid of inkt door je eten doen zodat de eetlust verging, met een boeteketting om je middel, pols of dijbeen lopen. Deze ketting heeft scherpe haakjes aan de schakels, wat een ongemakkelijk of pijnlijk gevoel geeft. Ieder klooster had zo zijn eigen zelfkastijdingswerktuigen. Algemeen gangbaar was het nachtkoor waar vooral de novicen aan moesten geloven. De novicen werden dan 's nachts uit bed getrommeld voor een nachtgebed, terwijl ze 's ochtends vroeg rond de klok van vijf weer op moesten staan. In de winter kwam daar de kou bij, want rond middernacht was de kloosterkerk niet verwarmd. Een andere zwaar verstervingsmiddel was de grote of de kleine stilte. Kloosterlingen mochten dan voor een bepaalde tijd niet spreken. Bij de 'kleine stilte' mocht dat wel met de 'recreatie' maar bij de 'grote stilte' mocht het alleen op gezette tijden met de biechtvader, zuiver over geestelijke zaken. De stilte kon ook opgelegd worden als boete voor een begane misstap, zoals een per ongeluk gevallen bord , je verslapen of te luidruchtig lachen. Frater Wim praat liever niet over die periode. “Het was vreselijk. Vooral dat vele zwijgen.” blikt hij terug. “Het noviciaat hield er geen rekening mee dat je nog maar zeventien was, want dat was toen mijn leeftijd. De novicenmeester snapte geen barst van ons. We waren nog zo jong, spontaan en speels. Het was een heel nare tijd.”

Frater likt eetzaal schoon

Opmerkelijk is dat de novicen in de jaren '50 van tevoren helemaal niet wisten wat ze allemaal te wachten stond. Dat ontdekte godsdienstpsycholoog Emke Bosgraaf (29) die promoveerde op verstervingspraktijken in Nederlandse kloosters. “Het was eigenlijk een soort taboe-onderwerp,” vertelt Bosgraaf. ”Ze verwachtten wel een streng gedisciplineerd leven, maar iets als zelfgeseling asscocieerden ze met de Middeleeuwen. Terwijl dat tot in het begin van de jaren zeventig in Nederlandse kloosters gedaan werd.” Bosgraaf merkte ook dat de zogenaamde schuldkapittels niet het beoogde effect hadden. De wekelijkse schuldkapittels hadden als doel een nederige houding te leren voor God. Kloosterlingen moesten bijvoorbeeld in de deurpost gaan liggen zodat iedereen over ze heen moest lopen, geknield eten aan een klein laag kindertafeltje of de voeten kussen van alle andere nonnen of monniken. Een Utrechtse frater vertelt “dat hij met zijn tong de refter (eetzaal) schoon moest likken.” Voelden de kloosterlingen zich na zo'n schuldkapittel nederiger voor God? Bosgraaf: “Ze bleken zich vooral vernederd te voelen, maar niet nederig.” Dat vindt frater Wim ook. “Ik moest bijvoorbeeld schuld beleiden doordat ik uit een raam keek dat niet op de binnenplaats uitkeek. Belachelijk waren de schuldkapittels, een volstrekte farce. Dat vonden we allemaal.”

kloosterlingen faken versterving

De novicen, vaak tieners, waren in het eerste jaar uitgeleverd aan de novicenmeester. Die testte en drilde ze tot absolute gehoorzaamheid. Want gehoorzaamheid aan de abt of abdes resulteerde in gehoorzaamheid aan God, was de redenering. Je kon het treffen met een milde novicenmeester, maar je kon ook pech hebben met een hardvochtige leider die je kwelde met zware boetes of vreemde opdrachten om je gehoorzaamheid te toetsen. Hij of zij kon je om het minste geringste een extra zelfkastijdingsbeurt opleggen. Met het zelfgeselen werd overigens nog wel eens de hand gelicht, zeker als de kloosterlingen dat in de kloostercel moesten doen. Ze maakten dan bonkgeluiden en kermden jammerlijk, zodat de buren dachten dat ze zichzelf stonden te geselen terwijl ze in werkelijkheid op hun bed lagen. Weer anderen deden er juist een schepje boven op en geselden zichzelf extra hard of ze verzwaarden hun zweep met kogeltjes. “Voor persoonlijkheden met een neurotische aanleg, was versterving verre van ideaal,” vertelt godsdienstpsycholoog Emke Bosgraaf. “Soms vergaten ze de waarschuwing dat versterving een middel was om dichter bij God te komen en niet een doel op zich. Daarbij zat er ook een narcistisch element in de versterving, want hoe verdienstelijker je was voor God, hoe hoger je kwam. Daarmee schoot versterving haar spirituele doel voorbij. Het doel was om de hoofdzonde van de hoogmoed uit te bannen, maar paradoxaal genoeg stimuleerde het bij sommige religieuzen juist hoogmoed.“

God is liefde

In de jaren vijftig kwam de klad in de versterving. Op sommige punten ging dat geruisloos. Je sloeg eens een nachtkoor over, daarna nog één en uiteindelijk was er alleen nog een nachtkoor op de feestdagen en tenslotte helemaal niet meer. De opkomst van de psycho-analyse droeg eveneens bij aan het in onbruik raken van verstervingspraktijken, want in lichamelijke versterving zoals zelfgeseling lag het gevaar voor masochistisch genoegen op de loer. Bovendien was de versterving voor sommige kloosterlingen psychisch te zwaar. Vanuit de medische hoek kwam er steeds meer kritiek op versterving. Streng vasten in combinatie met een nachtkoor en zelfgeseling en ook nog werken in de verpleging of het onderwijs was voor veel menig kloosterling lichamelijk niet op te brengen. Een andere belangrijke reden voor het wegvallen van de verstervingspraktijken was verandering in het Godsbeeld. Vroeger was vooral het beeld van een 'rechtvaardige God' de norm, een God die streng kan zijn als een vader en boetvaardigheid eiste. Met de veranderende gezagsverhoudingen in de samenleving veranderde het Godsbeeld. God was niet langer een boeman maar een God van liefde. Dat Godsbeeld ging moeilijk samen met de soms wrede versterving. De definitieve nekslag voor versterving kwam door het decreet van het Tweede Vaticaanse Concilie in 1965. Dat decreet handelde over vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, wat ook gevolgen had voor de verstervingspraktijken.

Beter Novicenmeester dan novice

Novicenmeester Wim laat zijn novicen niet meer in nacht en ontij opstaan of schuldkapittels doen. Hij ziet er het nut niet van in. “Ze probeerden je vroeger binnen drie jaar een frater te maken. Ze gingen uit van het ideaalbeeld. Maar de weg naar dat ideaalbeeld toe, werd niet uitgelegd. Vroeger kreeg je als novice bij iedere stap die je deed op je donder. Vaak wist je niet eens waarom. Mijn vroegere novicenmeester stond buiten deze wereld. Maar ik heb geen wrok meer. Er zijn geen krassen op mijn ziel.” Fraters Wims novicen leggen een ander traject af. “Ik laat ze zelf tegen het leven en zichzelf aanlopen. Op die ervaringen kunnen ze dan reflecteren. De novicen vragen mij nu wat de geloften van kuisheid, gehoorzaamheid en armoede inhouden. Het is voor mij veel moeilijker om die vragen te beantwoorden dan dat hele noviciaat vroeger. Want die vragen confronteren je met jezelf.”



boeken

E.Bosgraaf: Gebroken wil, verstorven geest. Oktober 2009. Helder geschreven overzicht en uitleg van verstervingspraktijken in het na-oorlogse Nederlandse kloosterleven. Bevat interviews met religieuzen. Ligt niet in de boekhandel, maar verkrijgbaar via Rijksuniversiteit Groningen: e.bosgraaf@rug.nl
Gerard Walschap: Zuster Virgilia. Amsterdam/Brussel 1951. Psychologische heiligenroman over de verstervingspraktijken van Zuster Virgilia en haar reactie daarop.

sites

www.knr.nl : alle informatie over kloosters van nu
www.cilice.co.uk : Krijg je na het lezen van dit stuk de geest en wil je ook een boeteketting en zweep? Hier kun je hem bestellen.

film

film: Doubt. Regie: John Patrick Shanley. Met: Meryl Streep, Philip Seymour Hoffman, Amy Adams, Viola Davis. Film over het leven in een vrouwenklooster waarin ethische en theologische vraagstukken het kloosterleven bemoeilijken.



kader 1
Kloosters
Benedictus stichtte in 528 het eerste klooster. Van hem komt de basiskloosterleefregel, de gelofte van kuisheid (celibaat) gehoorzaamheid (aan God en de overste) en armoede (soberheid, afzien van eigen bezittingen).

Er zijn grofweg twee soorten kloosters: beschouwende en actieve.
Beschouwende kloosterlingen staan buiten de wereld en houden zich vooral bezig met gebed en bezinning. In contemplatieve kloosters deed men meer aan lichamelijke versterving dan in actieve kloosterordes.
Actieve kloosterlingen hebben naast het kloosterleven een rol in de samenleving zoals bijv. het onderwijs of de gezondheidszorg.

Bedelorden voeren de gelofte van armoede zo ver door dat ze zich door de gemeenschap in hun behoeften laten voorzien. Als de tijden te bar zijn, moesten leden van een bedelorde daadwerkelijk uit bedelen. Vandaar de benaming 'bedelmonnik'.

Kader 2
Grote kloosterordes:
- Clarissen (contemplatief)
- Trappisten (contemplatief)
- Benedictijnen (contemplatief)
- Fransicanen (ofwel 'Minderbroeders', actieve bedelorde)
- Dominicanen (ofwel 'Predikheren', actieve bedelorde, in de dertiende eeuw actief in de inquisitie)
- Augustijnen (actieve en contemplatieve kloosterorde, vertakt in veel andere kloosterorden zoals de Ursulinen en Alexianen)
- Karmelieten (contemplatief, bedelorde)


Kader 3
De cijfers
actieve nonnen: 5321 (daling van 70% in 23 jaar)
contemplatieve nonnen: 455
monniken en fraters: 452
Priesters levend in kloostergemeenschap: 1907
(geteld op 1 oktober 2008 door Konferentie Nederlandse Religieuzen (KNR) )

Kader 4
Opus Dei is een richting binnen de Rooms Katholieke Kerk, gesticht in 1928. Het doel van Opus Deï is de gelovigen te motiveren om geheel overeenkomstig de Katholieke geloofsleer te leven. Daartoe wil Opus Deï gelovigen doordringen van het feit dat ze geroepen zijn tot heilige. In de praktijk zijn aanhangers van Opus Deï rechtsgeorïenteerde, neo-conservatieve katholieken. De meeste leden van Opus Deï zijn hoger geplaatste leken (artsen, professoren, politici, FBI-agenten etc.) of leden van de hogere clerus. Naar verluid doen leden van Opus Deï nog steeds aan verstervingspraktijken.

kader 5
Abdijbier
Westmalle, La Trappe, Corsendonk, Affligem, Grimbergen, een greep uit de vele stevige speciaalbiertjes afkomstig uit kloosters. Kloosters hebben een rijke bierhistorie. Benedictus, de grondlegger van de kloosterorden, bepaalde al dat religieuzen twee keer zoveel bier als wijn mochten bij hun ontbijt. Kloosterlingen brouwden hun bier zelf, omdat ze geen contact hadden met de buitenwereld. Het waren de nonnen en monniken die voor het eerst de receptuur van het bier vastlegden op perkament. Er zijn verhalen dat sommige nonnen meer dan vijf liter bier per dag dronken. Affligembier heeft een lange staat van dienst: het wordt al bijna duizend jaar gebrouwen.

Kader 6
Tijdelijk het klooster in
Kloosters hebben een traditie van gastvrijheid. In Nederland zijn meer dan veertig kloosters waar je als gast op adem kunt komen in een speciale gastenruimte. Als je wilt, mag je dan meedoen aan het kloosterritme (getijdengebeden, eucharistie) en een spiritueel gesprek aangaan met één van de kloosterlingen. Kijk op www.knr.nl/organisatie/gastenverblijven

kader 7
Zelfkastijding een hype
Flagellanten trokken in de Middeleeuwen door Europa om mensen op te roepen tot zelfkastijding. Ze gaven zelf het 'goede voorbeeld' . Door zelfkastijding konden de mensen het lijden van Christus doorleven, was het idee. Na de pestepidemie ('De Zwarte Dood') in 1347 werden de flagellanten wel erg populair. De Rooms Katholieke kerk, die aanvankelijk enthousiast was over de flagellanten, riep op tot matiging. In sommige Katholieke landen zijn flagellanten nog steeds actief. Rond Pasen trekken verschillende flagellanten door de straten van Sevilla in Spanje terwijl ze zichzelf tot bloedens toe bezwepen.

dinsdag 5 januari 2010

Groene Amsterdammer, 23 december 2009

[chap] Kibboetsiem – de bescheiden getuigen van Israëls socialistische basis

[kopsuggestie] Het gevecht tegen de kapitalistische bierkaai

tekst: Marieke van Willigen
Een eeuw geleden werd de eerste kibboets opgericht met als doel de sociaal-Zionistische staat Israël te vestigen. Met onvervalst communistisch elan begonnen minisamenlevinkjes her en der stukken moeras en woestijn te ontginnen. Inmiddels is Israël een volwaardige, kapitalistische democratie. Maar het grote kapitaal heeft de kleine socialistische kibboets nog steeds niet verdrongen.

Ramat Rachel is een kibboets die al bestond toen Israel nog Palestina heette. We praten over het jaar 1926. Nu, bijna honderd jaar later, doet deze oude welvarende kibboets meer denken aan een klein Gallisch dorpje dat dapper stand houdt tegen de verdrukking in. Het is een kleine groene oase van tomatenvelden en vredige witte kibboetshuisjes, omsingeld door de oprukkende stenen en infrastructuur van de stad Jeruzalem. “We zijn al jaren in gevecht met de gemeente Jeruzalem. Ze willen ons land afpakken zonder ervoor te betalen.” moppert Avi Dahan, zakelijk manager van kibboets Ramat Rachel. “Maar we geven niet op.” voegt hij er strijdlustig aan toe. Met een slurpende teug slaat hij zijn koffie achterover en zet de beker met een klap op tafel. Ramat Rachel is één van de kibboetsiem die aan de wieg staan van de staat Israël. Kibboetsiem (een Hebreeuws woord voor 'collectieve landbouwnederzetting') werden aan het begin van de vorige eeuw deels uit noodzaak, deels uit idealisme gesticht. Een kibboets werkte volgens het principe van de kracht van de groep: één of meerdere ervaren pioniers gaven hun kennis door aan de anderen, zodat ze samen land konden ontginnen en bebouwen. Bovendien stond je samen sterker tegenover de vijandelijke Arabieren. De eerste kibboetsiem (de oudste stamt uit 1909) zijn opgericht door de tweede immigratiegolf joden. Ze kwamen voornamelijk uit Rusland. De Russische pogroms en treiterijen nog vers in het geheugen, wilden ze een socialistisch-Zionistische staat bouwen, een staat die toebehoorde aan de joden en waar dus ook geen jodenvervolging meer zou zijn. De jonge econoom Arthur Ruppin, tevens grondlegger van de nederzetting Tel Aviv, bedacht hoe dat moest: door aanwezigheid, eigendom en soevereiniteit. Honderd jaar geleden kochten joodse pioniers grond van Arabische landheren om daar collectieve landbouwnederzettingen op te starten. Zo bepaalden de Zionistische kibboetsniks door eigendom en aanwezigheid de eerste landsgrenzen van Israël.

De Russisch-joodse pioniers die begin vorige eeuw in groten getale naar Palestina trokken, namen Russisch gedachtengoed mee. De ideologische basis van het kibboetsmodel is de herleiden tot de filosofie van de Moskouse sociaal-anarchist Peter Kropotkin. De Russische geleerde en aristocraat concludeerde dat er bij dieren van dezelfde soort geen strijd was om het bestaan, maar juist onderlinge solidariteit. “Net als bij de mensen,” vond Kropotkin, “want de mens is ook geneigd om een genereuze houding aan te nemen en onbaatzuchtig en opofferingsgezind te zijn.” Je zag dat volgens hem vooral terug in kleinschalige, solidaire gemeenschappen, het zogenaamde industriële dorp. Kropotkin ging daarbij een radicaal stapje verder: de moderne staat vormde de grootste hindernis voor het bereiken van de ideale samenleving. Alleen als die staat omver geworpen zou worden, werd het individu van de mens bevrijd en was er ruim baan voor een maatschappij gebaseerd op vrijheid en gelijkheid. De staat moest eerst kapot. Iets minder radicaal was de schrijver Leo Tolstoj, die in de tweede helft van zijn leven ontdekte dat de mens tot zijn recht kwam als hij terugkeerde naar de eenvoud van de natuur. Hij moest zijn eigen hout hakken en water oppompen in plaats van dat te laten doen door een knecht en zelf rond te hangen in salons. Ook de journalist Gustav Landauer stond net als Tolstoj onder invloed van Kropotkin. Hij sloot vriendschap met de joodse filosoof Martin Buber. Landauer stapte af van de rigoureuze ideeën van Kropotkin. Hij geloofde dat het kapitalisme vernietigd werd door geleidelijke verandering en door de kracht van de sociale tegenmacht. Als de mensen maar eensgezind lief zijn voor elkaar, zal dat de staat vanzelf ondermijnen, was zijn redenering. Zijn vriend Martin Buber maakte de grondslag voor de kibboetsiem af door de socialistische-anrchistische ideeën van Landauer en Tolstoj te combineren met joods nationalisme. Buber voegde nog een spirituele element toe. Hij was voor een Zionistische staat, maar wilde dat Israël het verschil maakte met andere volken. Hij vond dat in de meeste landen het menselijk bestaan was verdeeld in twee rijken, dat van de geest en dat van de dagelijkse realiteit van het leven, met andere woorden: de theoretische wereld en de praktische wereld. “Ons verlangen is een woonplaats voor de geest”, mijmerde Buber. De socialistische kibboetsiem moesten de sociaal-anachistische theorie in de dagelijkse praktijk brengen, om zo het fundament te vormen voor de ideale staat Israël.

“Sommige mensen graaien hier echt alles wat er te graaien valt,” foetert Avi Dahan, manager van kibboets Ramat Rachel. Hij zoekt in de keuken het voedsel bij elkaar dat hij nodig heeft voor vandaag. Dahan is strikt: “Het principe van de kibboets is dat alles voor iedereen is, maar dat je alleen meeneemt wat je nodig hebt. Geen overdaad. Het is zonde als je eten weg moet gooien.” Hij pakt radijzen, sla en tomaten uit de groentekast. Op een papier aan de muur vult hij de groenten in. Dahan legt uit: “De lijst hebben we opgehangen omdat sommigen gewoon maar pakken wat ze pakken kunnen. 'Alles is toch vrij,' denken ze. Door een lijst op te hangen waar ze in moeten vullen wat ze mee hebben genomen met de prijzen erachter, voelen ze zich hopelijk schuldig. Bovendien ziet dan iedereen hier van de kibboets wat ze eten, en zullen ze misschien door de sociale controle minder inhalig worden.” Hij gaat met zijn vinger langs de lijst. “Kijk nou”, bromt hij binnensmonds “drie kilo tomaten, dat is toch niet normaal?“ Hij loopt naar de eetzaal, waar de kibboetsniks gemeenschappelijk lunchen. Dat gebeurt niet meer zo fanatiek als vroeger: Het is niet meer verplicht om in de eetzaal te eten. Ontbijten, lunchen en dineren mag ook thuis. “Jammer,” haalt Dahan zijn schouders op, “Maar niets aan te doen. Bij mijn kinderen is er sowieso geen houden aan, die trekken de hele dag door de koelkast open. Met de gemeenschappelijke maaltijd in de eetkamer hoef ik echt niet aan te komen. Dat krijg je met pubers.” Ramat Rachel doet op meer socialistische punten water bij de wijn. Hoewel de kibboets een gemeenschappelijk autopark heeft waar iedereen vrijelijk gebruik van kan maken, hebben verschillende kibboetsniks toch een eigen auto aangeschaft. Het loon is nog wel voor iedereen hetzelfde: 5000 sjekel (€1000,- ) per maand en per kind een extra bedrag. Daar staat tegenover dat ieder kind op kosten van de kibboets mag studeren. Op je 28'ste moet je beslissen of je lid van de kibboets wordt of niet. “En 80% blijft”, pocht Dahan. Hij is met recht trots, want veel kibboetsiem hebben in plaats van zoveel blijvers, een terugloop van 80%. Ook kampen veel kibboetsiem met een enorm vergrijzingsprobleem. Kibboets Ramat Rachel hanteert een soepel beleid. Leden die gaan trouwen of samenwonen mogen hun partners meenemen naar de kibboets. De nieuwe partners willen lang niet altijd lid worden van de kibboets en hun loon delen met de rest. De aanhang mag blijven, maar moet wel betalen voor het eten, het wassen van de kleren en alle andere gemeenschappelijke geneugten. Dit beleid is niet zonder risico. Net als bij de vele andere kibboetsiem, wordt de kans op sociale desintegratie steeds groter naarmate de groep groeit. Ramat Rachel is met haar 400 leden een kleine kibboets die het vertikt om sociaal-anarchistische principes over boord te zetten. Maar die principes komen steeds meer onder druk te staan. “Als de gemeenschappelijke eetkamer op den duur verdwijnt, is dat jammer.” zegt Dahan. “Maar erger is dat sommige kibboetsniks een eigen loon willen verdienen. Ze vinden dat ze harder werken dan de anderen, of dat ze een betere functie hebben. Maar door loondifferentiatie krijg je ongelijkheid. Terwijl de werkdruk eerlijk verdeelt is: iedereen hier werkt even veel, namelijk acht uur. En niemand is meer dan de ander.”


Dahan loopt naar een rolstoeler van in de negentig en informeert hoe het met hem gaat. Die heeft meer belangstelling voor de verslaggever “Wie is dat?” wijst de oude kibboetsnik monter met het Hebreeuwse accent van de pioniers. “Waar haal jij die vrouw vandaan?” De oude man is gebruind en heeft een incompleet gebit. Aan zijn rolstoel hangt een zakje druiven. “Het is een journalist uit Nederland. Ze gaat een stuk schrijven over kibboetsiem,” legt Dahan uit. “Het is goed leven op onze kibboets!” roept de oude man zwaaiend terwijl hij wegrijdt. Naast hem loopt een andere kibboetsnik die hem zo het huis in gaat helpen. Samen met nog een paar bejaarde kibboetsniks woont de oude man in speciale huisjes voor ouden van dagen, een soort aanleunwoningen. De andere kibboetsniks wonen in zelfstandige jongerenhuizen of in familiehuizen. De kinderen worden 'gewoon' door hun ouders opgevoed. Vroeger was dat op de kibboetsiem wel anders. Dan werden ook de kinderen door de gemeenschap opgevoed. Om zes uur 's ochtends moest je je baby afleveren bij het kinderhuis. Daar werden de kinderen door de groep opgevoed en groot gebracht. Ouders mochten hun kinderen dagelijks maximaal drie uur privé zien. “Vreselijk was dat”, herinnert een oude vrouw zich “wat moest ik huilen toen ik mijn pasgeboren baby naar het kindhuis moest brengen. En niemand snapte mijn verdriet. Mijn kind was toch in goede handen?”


Israël heeft nog zo'n 250 kibboetsiem, bevolkt door ongeveer 3% van het Israëlische inwoneraantal. Landbouw is voor veel kibboetsiem niet meer de kerntaak. Ook niet voor kibboets Ramat Rachel. Sinds de gemeente Jeruzalem stukken land op heeft gekocht om er huizen op te bouwen, is de tomatenoogst nog maar een kleine inkomstenbron. Ramat Rachel draait verder op een luxe hotel, een zwembad, een textielfabriek, een fabriek die diamantenmachines maakt en de verhuur van vakantiehuizen. Al het verdiende geld blijft in de kibboets. Ramat Rachel is een rijke kibboets, zeker vergeleken met andere kibboetsiem die in de jaren '80 te maken hadden met een kaalslag door de teruglopende landbouwinkomsten. De Israëlische overheid pompte destijds veel subsidies in kibboetsiem, wat weer zorgde voor scheve ogen bij de rest van de bevolking. “Ze denken nog steeds dat kibboetsniks uitzuigers zijn die extra geld toegestopt krijgen van de staat,” zegt Avi Dahan, “Het is niet waar, we bedruipen onszelf. We krijgen geen extra subsidies meer.” Helemaal vreemd is dat heersende vooroordeel over kibboetsniks niet. Sinds de stichting van de staat Israël in 1948 heeft de overheid de kibboetsbeweging altijd gesteund. David Ben Goerion, zelf ook van de kibboets, zag kibboetsniks als de avantgarde van het zionisme. Kibboetsniks kregen daarom allerlei voordeeltjes, zoals lagere belasting en goedkope leningen. Maar kibboetsniks worden niet meer voorgetrokken en hun imago is ook niet meer wat het geweest is. Professor Oz Almog is hoogleraar sociologie aan de universiteit van Haifa. “Vroeger werden kibboetsniks bewonderd. Het was de elite van de samenleving.” legt hij uit “Dat is nu niet meer zo. Als je nu zegt dat je van een kibboets komt zeggen mensen, 'fijn voor je'. Het interesseert niemand nog iets, kibboetsiem hebben hun taak uitgediend.” Indirect heeft de kibboetsbeweging volgens Almog wel veel invloed op de samenleving. “Bijna iedereen heeft via familie of op een andere manier een kibboetsachtergrond. Kibboetsiem zijn ontstaan omdat we als joden normaal wilden leven en een eigen land wilden opbouwen. De kibboetsnik gaf invulling aan het idee van de 'nieuwe jood.', de dappere zionist die het land verdedigde en tot bloei bracht. Nu is Israël een volgroeide democratie geworden. Maar de democratie is gestoeld op kapitalisme, het draait hier nu om geld en carrière. Israël is een concurrerende samenleving. De kibboetswaarde van gelijkheid is verdwenen, en daarmee ook de rolmodelfunctie van de kibboets.” Toch hebben kibboetsiem concrete sporen nagelaten in de moderne Israëlische maatschappij. Almog: ”Het moderne Hebreeuws wat er nu in Israël gesproken wordt, is heringevoerd via de kibboets. Die begonnen met Hebreeuws praten en dat is door de samenleving overgenomen.” Daardoor is de voertaal in Israël geen Engels maar Hebreeuws. En er zijn meer kibboetssporen: “De traditie van de moderne naamgeving is door kibboetsniks in gang gezet. Vroeger waren er alleen de traditioneel-joodse namen zoals 'Miriam', 'Izak', “Avraham,' of 'Devorah'. Kibbutsniks begonnen hun kinderen namen van bloemen, bomen en gebieden te geven. Dat zie je nu door de hele samenleving terug.”

Geen rolmodel meer voor de samenleving, kwakkelend met het aantal leden. En ook de buitenlandse scholieren trekken niet meer in groten getale naar de kibboets, zoals dat in de jaren '80 en '90 de trend was. Met je havo-examen op zak als vrijwilliger werken op de kibboets, was ook in Nederland en bekende traditie die inmiddels in onbruik is geraakt. Is de kibboetsbeweging ten dode opgeschreven?
“Toch niet, “ denkt professor Almog. “Een paar jaar geleden zaten de kibboetsiem nog vol met depressieve oudjes die hun idealen zagen vervliegen. Iedereen had kritiek op de kibboetsiem, een tijd lang had de kibboets een slechte naam. Ondanks dat zie je een opleving van de kibboetsbeweging. Mensen zien dat concurrentie en materialisme niet gelukkig maakt en vallen terug op oude idealen.” Kibboetsnik Avi Dahan knikt: “Als je voor de kibboets kiest, teken je voor vrijheid en gelijkheid. Iedereen zorgt voor elkaar, van de wieg tot het graf. Wij zijn één grote familie.” Een Jeruzalemmer die net uit het zwembad van Ramat Rachel komt, doet er nog een schepje bovenop: “Volgens mij kun je beter oud worden in een kibboets dan in de stad. Hier wordt er goed voor oude mensen gezorgd, hier kun je sterven tussen je familie.”
De kibboetsbeweging maakt eveneens een doorstart door het relatief nieuwe verschijnsel van de zogenaamde Irboets (letterlijk: 'collectieve stedelijke nederzetting'). Jongeren willen conform het socialistische model van de kibboets het land Israël opbouwen, maar dan via educatie en niet met landbouw. Irboetsiem bevinden zich in steden en zijn bewust klein, omdat naar het idee van de oprichters van de Irboets veel kibboetsiem ten onder gingen door een gebrek aan vertrouwen. En het vertrouwen verdween toen de kibboetsiem te groot werden. Of de irboetsiem net zo invloedrijk worden als kibboetsiem, moet zich nog bewijzen. Voorlopig zijn er niet meer dan een paar duizend irboetsniks in de grote steden te vinden. Ook missen de irboetsiem één belangrijk onderdeel met de eerste kibboets: de noodzaak. Michael Hess, kleinzoon van twee kibboetspioniers legt uit: “Mijn grootouders waren op elkaar aangewezen in de kibboets. Er was weinig infrastructuur, het gebied was onherbergzaam. Je móest wel samenwerken. Die noodzaak heb je in irboetsiem niet. Irboetsiem zijn puur en alleen gebaseerd op idealisme.” Avi Dahan gelooft dat juist dat idealisme de basis is van iedere socialistische nederzetting. “In Rusland is het communisme mislukt omdat mensen gedwongen werden de principes van vrijheid en gelijkheid over te nemen. Met dwang bereik je niets. Een kibboets is een vrijwillige keuze. En idealen werken alleen als je er uit vrije wil voor kiest.” Hij schept nog eens zijn bord vol met groente. “Wil je nog wat humus? “ vraagt hij uitnodigend “Neem maar hoor, er is genoeg.”

dinsdag 13 oktober 2009

gezichten liegen niet





AD, zaterdag 10 oktober 2009

Hij voorspelt wie de verkiezingen wint en adviseert CEO's van multinationals. Dan Hill, specialist in Facial Coding, kan ieder gezicht lezen. Want gezichtsspieren zijn de sterkste leugendetectors. “De FBI en de CIA werken al jaren met deze methode.”

“Wie is die man? Hij heeft een demonische uitstraling.” Dan Hill weet niet dat deze 'demonische persoon' Geert Wilders is. Hij legt uit: “Op deze ene foto lacht hij. Zelfs zijn oogspieren doen mee. Maar toch ontspant zijn gezicht niet. Hij blijft boos, ondanks dat hij lacht. Dat geeft hem iets duivels.” Dan Hill wordt in Amerika veelvuldig van stal gehaald. Tijdens de presidentsverkiezingen figureerde hij regelmatig op CNN en Fox, omdat hij op basis van gelaatstrekken vergaande voorspellingen deed. “John McCain verliest het van Barack Obama,” voorzag hij, “Hij laat teveel boosheid zien. Dat zie je aan zijn dichtgeknepen mond. Obama is blij en zijn lach is niet gespeeld want al zijn gezichtsspieren doen mee. En met een authentieke positieve uitstraling win je de verkiezingen.”

Dan Hill is directeur van het wetenschappelijk onderzoeksbureau Sensory Logic, dat onbewuste reacties en emoties onderzoekt en de non-verbale uitingen daarvan registreert. Op basis van dit onderzoek adviseert Dan Hill overheden en topmanagers van bedrijven als General Motors, Toyota en Glaxo Smith Kline. Maar wat maakt Dan Hill tot zo'n veelgevraagde wetenschapper? Hill ontvouwt zijn geheim: “Intermenselijk contact is meer gestoeld op emoties en instincten dan op ratio. Uit onderzoek blijkt dat mensen hun oordeel over anderen voor 55% procent baseren op de gezichtsuitdrukking, voor 38% op de stem en maar voor 7% op de inhoud van wat iemand zegt.” Het gezicht is dan ook de belangrijkste graadmeter in Dan Hills methode. “Aangezichtsspieren zijn direct verbonden met de huid. Elk seintje dat hersens aan de spieren doorgeven is daardoor zichtbaar. Hillary Clinton viel bij mij direct door de mand. Ze probeerde optimistisch over te komen door veel te lachen, maar haar oogspieren spanden niet aan. Alle emoties kun je aflezen zolang je een gezicht op microniveau bekijkt.”

Zonder te weten wie het zijn, krijgt Hill foto's voorgelegd van Jan Peter Balkenende, Wouter Bos en Geert Wilders. Bij Balkenende staat hij lang stil. “Deze man laat wilskracht zien,” ziet hij. “Je ziet dat aan zijn mond, die houdt hij gesloten als hij luistert. Hij wil bovendien controle houden. Een gedisciplineerd persoon. Hij is lichtelijk neerbuigend, zijn mondhoeken staan iets naar beneden. Hij probeert te lachen maar die poging mislukt, want alleen zijn mond lacht en zijn ogen niet.” Wouter Bos' gezicht is volgens Hill beter 'leesbaar' dan dat van Balkenende. “Een gepassioneerde man,” constateert hij. “Met een hele sterke wil. Er zit woede in hem. Kijk naar zijn mond, hoe strak gespannen die staat. Hij heeft zijn lippen zelfs naar binnen gezogen. Zijn ogen zijn wijd open gesperd en zijn wenkbrauwen staan hoog. Hij wil heel benadrukken wat hij vindt. Hij is minder ingetogen dan Balkenende. Een heethoofd, die Wouter Bos.” Wilders komt er bekaaid van af. “Ik schrik van deze foto's, “ zegt Hill, “Hij doet me denken aan foto's van criminelen die ik heb gezien. Veel minachting en zelfs walging, je ziet het aan zijn mondhoeken. Zijn wenkbrauwen staan laag, zijn lippen knijpt hij vaak samen. Hij komt kil op me over, Wouter Bos is warmbloediger. Hij lijkt een slang.”

Balkenende een controlfreak, Wouter Bos een driftkikker en Geert Wilders een slang. Gaan dit soort conclusies niet wat ver op basis van gelaatsuitdrukkingen? Ook moeder natuur heeft haar aandeel in een gezicht. De één heeft nu eenmaal grotere ogen, hogere wenkbrauwen of een dunnere mond dan de ander. Maar volgens Dan Hill heeft Facial Coding daar niets mee te maken. “Het gaat er niet om hoe een gezicht eruit ziet, maar hoe de spieren in dat gezicht worden gebruikt. Ik ben geen tovenaar die magische voorspellingen doet. Ik let alleen maar heel goed op. Een gedachte wordt ingegeven door een emotie. Die emoties kun je aflezen aan een gezicht. Dat verraadt de intentie van iemand.” Als Hill directeuren adviseert, heeft hij het vooral over die emoties.“ Zo adviseer ik bijvoorbeeld een CEO met heel duidelijke gelaatstrekken. Je kunt bij hem direct zijn wilskracht aflezen. Maar tegelijkertijd ook minachting, zijn mondhoeken staan naar beneden. Dat schrikt mensen af. Ik heb hem dat uitgelegd. Hij ging bij zichzelf te rade en zag in dat het klopte. Hij moet daarom die emotie van neerbuigendheid voor zichzelf analyseren en niet zijn gezicht proberen anders te plooien. Want uiteindelijk kan niemand zijn gezicht hooghouden.”

kader

Dan Hill (1954) studeerde Engelse taal en letterkunde en won driemaal de prijs voor 'Best American Essay' van de New York Times. Woonde de eerste zes jaar van zijn leven in Italië, alwaar zijn fascinatie voor non-verbale communicatie ontstond. Is sinds 1998 directeur van het wetenschappelijk onderzoeksbureau Sensory Logic en geeft internationaal lezingen en trainingen. Treedt vaak op in de Amerikaanse media. Schreef drie boeken: Face Time, Body of Truth en Emotionomics. Het laatste boek is vertaald in het Nederlands: “Emotionomie.”

kader

de zeven 'afleesbare' basisemoties volgens Dan Hill:

Blijheid: geopende mond, ogen kleiner, mond- en oogspieren gespannen
Angst: geopende mond, ogen gesperd, wenkbrauwen laag
Woede: gesloten mond, open ogen, wenkbrauwen laag of samengeknepen
Verdriet: Wenkbrauwen iets hoger, mondhoeken omlaag.
Minachting/Walging: mondhoeken omlaag, bovenlip aangetrokken, wenkbrauwen laag
Verrassing: Wenkbrauwen hoog, ogen gesperd, mond geopend
Twijfel: Ogen samengeknepen, wenkbrauwen op verschillende hoogte, mond gesloten